De mus als graadmeter

Op zondag 30 augustus 2020 sprak ik in het radio 1 programma Vroege Vogels de volgende column uit: [hij is hier binnenkort ook te beluisteren]

Deze zomervakantie verruilde ik corona-hotspot Rotterdam voor de Oostenrijkse Alpen. Puur gevoelsmatig leek mij de frisse berglucht in Tirol te verkiezen boven een zeebries op een overvol Hollands strand. Het was immers al après-ski seizoen en de bergpaadjes zouden het domein zijn van de wat oudere natuurliefhebber op wandelschoenen. Het was er inderdaad heerlijk rustig. Behalve mondkapjes en desinfectiegelpompjes in winkels deed mij niets aan het loerende virusgevaar denken. Terwijl de kinderen zwommen in smeltend gletsjerijs, speurde ik naar vogels. Hoewel de raven, waterspreeuwen, citroensijzen en beflijsters mijn vogelaarshart natuurlijk sneller lieten kloppen, was ik vooral onder de indruk van de huismussen. Bij vrijwel elke Bauernhof, mesthoop en op elk kippenhok en dorpsplein zaten ze. In de grote stad Innsbruck aten ze de slagroom van mijn Apfelstrudel. Mijn kinderen – opgegroeid met halsbandparkieten, stadsduiven en slechtvalken – bekeken de mussenweelde met verbaasde ogen en vroegen ‘Wat zijn dat voor vogels?’. Terugrijdend over de Autobahn mijmerde ik over de teloorgang van de huismus die ik in Nederland van nabij heb meegemaakt. Wat is er misgegaan met de leefomgeving die mussen en mensen delen?

Twee huismussen op een Tiroler boerenschuur, augustus 2020.

Weer thuis word ik op mijn wenken bediend. Tussen de post ligt ‘Limosa’ – het tijdschrift van de Nederlandse Ornithologische Unie en Sovon Vogelonderzoek Nederland – waarin Willem van Manen 42 jaar systematisch huismustellen tegen het licht houdt. Hij analyseerde daarvoor de zogenaamde Punt-transect-tellingen die jaarlijks verspreid over het hele land in de laatste twee weken van december plaatsvinden. Het is zeg maar de Tuinvogeltelling voor gevorderden. Vanaf 1978, toen de eerste tellingen werden gedaan, nemen de mussenaantallen jaarlijks gestaag af met ongeveer 1,8 procent. Op volledig bebouwde telpunten ging de afname sneller (4,2 procent). Op het platteland zit het kwaad in de schaalvergroting – het verdwijnen van het kleine, gemengde agrarische bedrijf – en de opkomst van snijmais ten koste van rogge en haver. Voor wat betreft de stad concludeert ook deze studie dat het gebrek aan insecten als voer voor nestjongen een belangrijke oorzaak van de aantalsafname is. En dat heeft weer alles te maken met de aanleg van onderhoudsvrij openbaar groen en het betegelen van tuinen. Het is allemaal te stenig, te kaal en te netjes geworden voor de mus.

Ook deze week verscheen er een studie van de Universiteit van Hasselt die aantoonde dat stadskinderen die opgroeien in een groene(re) woonomgeving een beduidend hogere IQ-waarde scoorden dan kinderen met minder groen om het huis. Bij drie procent meer groen binnen drie kilometer van huis, tikt de IQ-teller er 2,6 punten bij. En het goede nieuws is ook dat die verhoogde intelligentie niet(s) te maken heeft met opleidingsniveau en inkomen van de ouders. Het draait dus echt om het leefmilieu. Deze Vlaamse intelligentiestudie is het zoveelste bewijs dat de nabijheid van natuur leven en welzijn van de mens positief beïnvloedt.

Dat het in de afgelopen 40 jaar bergafwaarts is gegaan met de huismus geeft te denken. Anders dan de raaf, waterspreeuw, citroensijs en beflijster is de huismus als cultuurvolger een uitmuntende graadmeter voor een gezonde leefomgeving. Mussen op straat, daar word je wijzer van!

Bronnen

Van Manen, W. (2020) – Huismus en Ringmus in Nederland meer dan 40 jaar gevolgd – Limosa 93(2): 48-58

Bijnens EM, Derom C, Thiery E, Weyers S, Nawrot TS (2020) – Residential green space and child intelligence and behavior across urban, suburban, and rural areas in Belgium: A longitudinal birth cohort study of twins – PLoS Med 17(8): e1003213. https://doi.org/10.1371/journal.pmed.1003213